Kort verhaal: Bestemming

 

‘U heeft wellicht gemerkt dat deze vlucht iets anders verloopt dan u gewend bent,’ vervolgde de purser.

Wim Bax werd genomineerd voor de ECI debutantenprijs 2016 met verhaal Kruis.

 

Het vliegtuig was opgestegen, de lampjes van de stoelriemen waren net met een beschaafde ping uitgegaan, toen Diane haar man aanstootte en met een knikje naar voren wees.
‘Moet je kijken! Je zou toch zweren dat dat Joke was.’
Eric keek op van z’n inflight magazine. Zo’n acht rijen voor hen stond een stewardess van middelbare leeftijd in het gangpad een fleece in het handbagageluik te proppen. De knot van peper-en-zouthaar, de mannelijke neus, het sjaaltje om haar kalkoenennek; ze leek inderdaad als twee druppels water op hun overbuurvrouw. De enige reden dat ze het niet kon zijn was dat Joke al meer dan een jaar dood en begraven was.
‘Ze lijkt er inderdaad op,’ bevestigde Eric, en richtte z’n aandacht weer op de tax-free aanbiedingen. Hij had zin om een zonnebril te kopen, ook al had hij er al drie. Diane had haar Kindle opengeslagen om te beginnen aan het laatste deel van de “Millennium Trilogie” maar kon haar ogen niet van de vrouw afhouden.
‘Daar komt ze!’ siste Diane. De stewardess kwam door het gangpad hun kant op gelopen, de gelijkenis was nu ze dichterbij kwam nog treffender; zelfs de kommavormige moedervlek in haar hals ontbrak niet. Deze vrouw leek niet op Joke, ze wás het gewoon. Toen ze langs hun rij liep, kruisden hun blikken elkaar, de stewardess glimlachte ter begroeting een rij scheve tanden bloot. Die van Joke. Diane voelde iets kouds in haar nek. De stewardess liep door naar de achterkant van het vliegtuig en verdween in de pantry. Voor een kort moment waren ze sprakeloos.
‘Heeft Joke soms een tweelingzus?’ probeerde Eric een verklaring te vinden.
Diane raspte. Eric haastte zich om een kotszak uit de hoofdleuning van de stoel voor hem te pakken en gaf die aan Diane. Ze propte de zak tussen haar duim en wijsvinger en zette de opening op haar mond om de aanval van hyperventilatie tegen te gaan. Ze ademde in en blies uit, de zak bleef exact in de gekreukelde vorm die het had. Nu was het Erics beurt om zich opeens niet goed te voelen.
‘Mag ik heel even uw aandacht?’ klonk het zangerig vanuit de voorkant van het vliegtuig. De purser die hen bij de ingang van het vliegtuig welkom had geheten, stond op eenderde van het gangpad. Ze wachtte geduldig tot alle aanwezigen hun gesprekjes hadden afgerond en de koptelefoons uit hun oren hadden gehaald. Ze haalde een keer diep adem en vouwde haar perfect gemanicuurde handen in elkaar.
‘Dames en heren, mijn naam is Cecilia Brenninkmeijer en ik ben uw purser op deze vlucht. We zitten op dit moment op zo’n vijfduizend meter hoogte, het uitzicht op de aarde is magnifiek. Ik zou er vooral nog even naar kijken als ik u was.’
Een lichte verwarring gonsde door het vliegtuig. De purser gebaarde naar de raampjes en pauzeerde even om de passagiers de gelegenheid te geven inderdaad even naar buiten te kijken. Ook Eric reageerde op de aanmoediging en keek. Het was onbewolkt, de wereld leek op een miniatuurspoorbaan, een rivier schitterde op door het weerkaatsende zonlicht. Hij voelde ontroering opkomen die hij meteen weer wegslikte.
‘U heeft wellicht gemerkt dat deze vlucht iets anders verloopt dan u gewend bent,’ vervolgde de purser. ‘Zo hebben wij voordat we gingen opstijgen niet de veiligheidsinstructies met u doorgenomen.’
Eric besefte dat ze gelijk had. Hij sloeg er toch al nooit acht op wanneer de stewardessen hun rituele dans met zuurstofkap en zwemvest uitvoerden, maar hij realiseerde zich dat ze het dit keer inderdaad helemaal achterwege hadden gelaten.
‘Ik wil dat u weet dat dat niet per ongeluk is. We hebben ze niet aan u gedemonstreerd omdat daar geen reden voor is. U zult het zich op dit moment waarschijnlijk nog niet realiseren, maar u bent allemaal, stuk voor stuk, niemand hier uitgezonderd, hart-stik-ke dood.’
Ze glimlachte haar prachtige gebit bloot, zonder ook maar een zweempje sarcasme maar met de kalmerende hartelijkheid van een kleuterjuf.
Het werd helemaal stil in het vliegtuig. De purser keek de ene na de andere passagier aan en haalde verontschuldigend haar schouders op. Eric keek naar z’n vrouw; Diane had haar wenkbrauwen zo hoog opgetrokken dat haar gezicht anderhalf keer zo lang leek. Iemand achterin het vliegtuig begon te giechelen en stak de andere passagiers aan, de lach rolde als een bevrijdende golf over de rijen naar voren. De purser lachte even hartelijk mee, om de passagiers vervolgens weer tot stilte te manen.
‘Maar even serieus, u bent dus overleden. Mocht u mij niet geloven, voel dan maar eens bij uzelf of bij elkaar of u nog een hartslag heeft.’
Er werd naar polsen en borsten gegrepen, Diane klemde een hand om haar keel en drukte haar vingertoppen op haar halsslagader. Niets.
‘Godverdomme, ze heeft gelijk!’ schreeuwde een man. Direct daarop brak er paniek uit, mensen sprongen op van hun stoel, buitelden over elkaar heen om door het gangpad weg te komen, om zich daar te realiseren dat er natuurlijk helemaal geen uitweg was. Diane had de leuningen van haar stoel vastgegrepen en staarde geschrokken voor zich uit.
‘Wilt u allemaal weer gaan zitten!’ bitste de purser. ‘Er is geen enkele reden om zo hysterisch te doen!’ Als bij toverslag kwam iedereen tot stilstand, de purser schakelde direct weer over op haar kalmerende stemgeluid. ‘Als u probeert het hoofd koel te houden dan zal ik al uw vragen zo goed mogelijk proberen te beantwoorden.’
Even was er een aarzeling, maar toen liet iedereen zich door haar blik terug naar hun zitplaats dirigeren. Toen iedereen weer zat, gaf de purser als eerste het woord aan een niet onknappe jongeman die keurig z’n vinger had opgestoken.
‘We gaan dus dood?’
‘U luistert niet goed. U gaat niet dood, u bent het al.’
‘Nou moe,’ antwoordde een vrouw, wijzend op haar forse lijf, ‘en dit dan?’
‘Dat is uw zelfbeeld, of wat daar nog van over is. Veroorzaakt door het laatste beetje hersenactiviteit.’
Er klonk verontwaardigd gemompel. Wat kon een mens het toch bij het foute eind hebben.
‘Maar als u zegt dat wij dood zijn, wat bedoelt u daar dan precies mee?’ ging de knappe jongeman nog even door.
‘Dat is een heel goede vraag, dank u,’ glimlachte ze. ‘De dood is het einde van het leven. U bestaat vanaf nu dus niet meer.’
Iedereen keek elkaar ongelovig aan. Diane giechelde alsof ze een paar glazen port teveel op had, ook Eric voelde het licht in z’n hoofd worden. Hij zag dat het vliegtuig nog steeds als een dolle aan het stijgen was, de kustlijn onder hen leek al op de landkaart uit de bosatlas.
‘Maar dan is er dus wel degelijk leven na de dood,’ concludeerde een heerschap met een ringbaard, ‘want we zitten hier toch maar mooi met z’n allen.’
‘Neehee…’ zuchtte de purser verveeld. ‘Als er leven was na de dood dan zou dat trouwens wel gewoon “leven” heten, denkt u niet?’
‘Maar we zijn toch op weg ergens naartoe?’ probeerde de man z’n punt te maken.
‘Gaan we naar God?!’ jubelde een dame met een hoog geföhnd kapsel. ‘Want als dit Gods plan is dan heb ik daar vrede mee! Ik verheug me er enorm op mijn Heiland te ontmoeten!’
‘Dat gaat helaas niet gebeuren’, zei de purser. ‘God bestaat namelijk niet. En Allah en Jahwe evenmin.’
Nu werd er luid geprotesteerd. Eén man stond op en schreeuwde dat dit blasfemie was en dat de purser in de hel zou branden door deze opmerking, en dat ze dat verdiende. Het leek haar op geen enkele manier te raken, ze verhief haar stem om boven het afkeurende geloei uit te komen.
‘Hoor eens, u heeft al die onzin zelf verzonnen en klakkeloos van elkaar overgenomen. Ga het mij dan niet verwijten als blijkt dat u het bij het verkeerde eind heeft.’
Mokkend gingen de mensen weer zitten, dit was allemaal uitermate teleurstellend.
‘Maar waar gaan we dan wel naar toe?’ probeerde de ringbaard nog maar een keer.
‘We gaan naar het einde.’
‘Van wat, het heelal?’
‘Dat kan niet. Het heelal is oneindig.’
‘Van wat dan wel?’
‘Het einde van uw bestaan.’
‘Maar dat is niet eerlijk!’ huilde iemand vanuit de voorste rijen.
‘Legt u mij eens uit wat daar niet eerlijk aan is.’ De purser zette een paar stappen in het gangpad en spreidde haar armen. ‘Voordat u leefde, bestond u toch ook niet? Nou, straks dus ook niet meer. U houdt op te bestaan. Je zou kunnen stellen dat de balans daarmee hersteld is.
‘Dus er is echt, echt helemaal niets?’ krijste de geföhnde dame.
‘Ik snap dat dit uw voorstellingsvermogen te boven gaat, maar het zal weldra allemaal duidelijk worden. Over niet al te lange tijd komen we in de buurt van een zwart gat. Daar zullen we met z’n allen in verdwijnen.’
Het gejammer in de cabine was nu niet van de lucht. Diane had de hele tijd stil zitten luisteren en probeerde uit alle macht te begrijpen wat er allemaal gezegd werd. Er klopte iets fundamenteels niet, ze bleef zitten met een grote vraag en stak haar hand omhoog. De purser merkte het op, maande iedereen weer tot stilte en knikte dat ze haar vraag kon stellen. Diane hees zichzelf een klein stukje overeind uit haar stoel zodat de purser haar gezicht kon zien.
‘Ik geloof dat er een vergissing is gemaakt. Mijn man en ik horen hier niet. Ik ben er namelijk absoluut zeker van dat wij nog niet zijn overleden.’
‘Toch wel hoor,’ zei de purser. ‘Anders zat u hier niet.’
‘Maar dat zou ik me dan verdomme toch zeker wel herinneren?’ Diane’s stem sloeg over, ze wilde in huilen uitbarsten en zocht bijstand bij haar man. ‘Toch, Eric?!’ Eric knikte dat hij het heel erg met haar eens was.
‘Luister. Dit kan niet. Dit mág niet! Onze kinderen kunnen ons nog helemaal niet missen.’ Er klonken bijvallende geluiden van de andere passagiers.
‘Het zal inderdaad even wennen zijn voor al uw nabestaanden, maar die redden zich heus wel. Het leven is nou eenmaal loslaten. Goedbeschouwd bent u zelf de enige die echt van mening is dat u onmisbaar bent.’
Het lachje dat de purser daarop liet volgen was zo beledigend dat Diane haar naar de strot wilde vliegen. Eric zag het en trok haar zacht aan haar truitje terug de stoel in.
‘Mag ik vragen hoe het is gebeurd?’ vroeg hij kalm.
‘Maar natuurlijk. Uw stoelnummer…’ De purser keek, pakte er een clipboard bij en bladerde door de passagierslijst. Ze las, trok even met haar mondhoeken maar toverde direct weer haar glimlach tevoorschijn.
‘U heeft in de nacht van 28 op 29 oktober op de terugweg van het 25-jarig huwelijksfeest van Berthold en Annelies op de N201 uw Peugeot 308 om een boom gevouwen, onder invloed van een paar gin-tonics teveel.’ Ze klikte met haar tong. ‘Ja, dat spul kickt er toch altijd harder in dan je verwacht.’ Ze sloeg de papieren weer terug en keek hen vriendelijk aan. ‘In ieder geval was u op slag dood. Gefeliciteerd daarmee!’
Eric en Diane keken elkaar ongelovig aan. Ze konden zich de avond nog goed herinneren. Diane had aangenomen dat Eric de Bob zou zijn en vice versa, op de parkeerplaats hadden ze elkaar op hoge toon verweten nooit eens naar de ander te luisteren. Omdat een taxi te begrotelijk zou worden en het bovendien al laat was, hadden ze het er op gewaagd. Waren ze die avond thuisgekomen? Ze wist het niet meer.
Ze keek naast zich, naar Eric. Hij zat apathisch voor zich uit te staren, er liep een dun straaltje bloed uit z’n neus. De purser gebaarde, Joke verscheen weer in het gangpad om hem glimlachend een zakdoekje aan te bieden. Eric pakte het aan, veegde z’n neus schoon en keek uit het raam. Het was donker buiten, om de ronding van de aarde lag een dunne, blauwe schil waar scheuten groen doorheen waaierden; noorderlicht. Dat kon hij op de valreep nog van z’n bucket list schrappen.
‘Wat gaat er straks gebeuren?’ vroeg Eric schor aan de purser.
‘Heeft iemand wel eens gehoord van de spaghetti-theorie in de natuurkunde?’ Ze keek de cabine rond. Er viel een doodse stilte. ‘Vingers?’
Er ging aarzelend een hand omhoog. Het was een man die het weinige haar dat hij nog over had over z’n kale schedel had gekamd.
‘Ja! Die aardige meneer op rij 21. Zegt u het maar.’
De man stond moeizaam op, onder z’n oksels had hij zweetplekken zo groot als gebaksschotels. Hij schraapte z’n keel en veegde met een hand over z’n rood aangelopen gezicht.
‘Het komt erop neer dat de zwaartekracht van een zwart gat zo groot is dat alles wat er in verdwijnt tot het maximale uitgerekt wordt.’
‘Heel goed! Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen.’
‘Wat betekent dat dan?’ piepte Diane.
‘U valt uit elkaar tot afzonderlijke atomen. U wordt sterrenstof.’ Ze zette haar vingertoppen devoot tegen elkaar aan. ‘As tot as, stof tot stof. Wat dat betreft had de Bijbel het voor één keertje wel bij het rechte eind.’
Er viel een gedragen stilte. Hier en daar klonk gesmoord gesnik. Eric voelde hoe Diane’s hand de zijne zocht.
‘Ik heb een kleine troost voor u,’ glimlachte de purser. ‘Deeltjes van u zullen heel misschien ooit wel weer bijdragen aan een andere vorm van leven. Het is u al een keer overkomen, waarom zou dat niet nog een keer kunnen gebeuren?’
Daar viel niets tegenin te brengen. Er was in ieder geval niemand die daar nog zin in had.
‘Mooi,’ besloot ze toen maar, ‘ik denk dat er genoeg is gezegd. Over niet al te lange tijd naderen we de eindbestemming. Wilt u dan nu uw stoel rechtop zetten, de tafeltjes inklappen en de stoelriemen vastdoen? Dank u wel.’
Eric keek naar Diane. Ze had haar ogen gesloten, haar gezicht straalde totale rust uit. De purser verdween, de rijen voor hem vervaagden. Het vliegtuig begon te schudden, de stoelriem sneed in z’n buik, z’n borst werd in elkaar gedrukt. Z’n hoofd tolde, een klap, toen stilte. Voor een laatste keer keek hij uit het raam en zag dat de aarde nog maar een kleine, blauwe knikker was.
Wat ben ik groot, dacht hij, toen boven z’n hoofd het metaal uiteen week en het zoeklicht naar binnen stroomde.