Voorpublicatie: Brandnetels, Rutger Heringa

Rutger Heringa won met zijn verhaal Afscheid van Dweezil de Editio Debutantenschrijfwedstrijd 2015. Hij heeft net zijn eerste boek De laatste rit voltooid en met Editio Agentschap is hij op zoek naar een uitgever.

Brandnetels is een fragment uit De laatste rit.


*

Brandnetels

Acht jaar eerder waren we in het dorp komen wonen, na een jaar verblijf in het buitenland. Mijn vader kon een goede betrekking krijgen bij de elektronicafabrikant nabij ons dorp. Terwijl mijn ouders iedere minuut van hun vrije tijd besteedden aan het opknappen van het negentiende-eeuwse huis, door hen ternauwernood van de sloop gered, speelde ik in de immense tuin achter het huis. De wildernis was door een hoge heg omgeven, waarnaast een ondiepe greppel lag. ’s Ochtends kroop ik door een gat in de heg, sprong over de greppel en was dan nog maar enkele meters van de lagere school verwijderd, aan de overzijde van de straat. ’s Middags sloop ik door het gat de tuin weer in, al dan niet gevolgd door vriendjes. Links achter het huis had mijn moeder een grote moestuin aangelegd; rechts en achter de moestuin stonden hoge fruitbomen: pruimen, vlierbes, sterappel, omringd door hoge brandnetels. Achter in de tuin was een grote kuil, die wij gebruikten als vuurplaats.

Nadat mijn ouders het dak en de rotte vloeren vervangen hadden, maakten zij een vide in de hoge woonkamer, waar het weefgetouw van mijn moeder kwam te staan. De enorme zolder was grotendeels speelterrein, met zijn hoekjes en nissen. Er waren plekken waar ik niet durfde komen, maar er bleven er genoeg over om met mijn vrienden te spelen. Achter de brede schoorsteen was mijn kamer, de bedstee onder het schuine dak. In de balken hadden de eerste bewoners hun namen gekerfd, agenten van de marechaussee die de grens met België moesten bewaken. Direct onder mijn kamer was nog de cel met het hoge tralieraam, waarin smokkelaars gevangen werden gehouden. Wij hadden er onze badkamer gemaakt. ’s Avonds in bed prevelde ik de namen van de grenswachten, om het zuchten van de gevangenen niet te hoeven horen.

In de zomer reden we soms ’s avonds naar de hei, waar we zwommen in een vennetje tussen de sparrenbomen. Dan fantaseerde ik dat we de enige bewoners waren van een uitgestrekt continent, ongerept en stil, waar alleen de eekhoorns en de spechten ons gezelschap hielden. Op de terugweg viel ik in onze oude Volvo in slaap, rozig en licht euforisch.

Er kwam allerlei volk over de vloer, van vaklui tot overspannen kennissen die therapeutisch een dagje hielpen klussen. Mijn ouders gingen op in hun project, hun gezamenlijk streven, dat hen, die zo verschillend waren, nauw verbond. Mijn moeder bikte dagenlang stenen en klaagde niet dat zij thuis moest blijven voor de carrière van mijn vader. Mijn vader trok na de werkdag zijn pak uit, deed zijn overall aan en klom met hamer en spijkers het dak op, een sjekkie in zijn mondhoek. In de tuin vonden we tegels, afkomstig uit de abdij die ooit achter ons huis had gestaan. Mijn ouders gebruikten ze voor de vloer in de gang. In de zomer stookten ze grote vuren in de kuil en dronken bier met de werklui en klussende vrienden. Op een avond laaide het vuur zo hoog op, dat de buren de brandweer belden. Al gauw stonden vier boerenzonen aan de deur, in hun te kleine brandweerpakken. Binnen luttele minuten zaten zij om het vuur, een pilsje in de hand.

Ik genoot van de bedrijvigheid, maar ging mijn eigen gang. Met mijn vriendjes sloop ik door de tuin, op zoek naar sporen van wilde dieren, en vocht veldslagen met het leger brandnetels uit. In de winter zat ik ’s avonds bij de grote haard in de woonkamer, die door zijn hoge plafond nauwelijks te verwarmen was, mijn gezicht gloeiend warm, mijn rug ijskoud, en las de boeken die ik bij de bibliotheek had geleend. Eerst waren Winnetou en Old Shatterhand mijn helden. Toen Winnetou stierf, huilde ik, maar was heimelijk teleurgesteld dat de Indiaan zich op zijn sterfbed tot het christendom had bekeerd. Ik verdiepte me in de geschiedenis van de oorspronkelijke bewoners van het continent en bewonderde hun eerbied voor de natuur en hun krijgsmanschap. Ik was buiten mijzelf van razernij toen ik las hoe zij snel terrein verloren aan de blanke indringers, die dorpen platbrandden en vrouwen en kinderen vermoordden. Als ik later groot was, zou ik het onrecht ongedaan maken.

Aan het eind van de middag, voordat mijn moeder riep voor het eten, zat ik in de grote pruimenboom. Dag aan dag tuurde ik naar het westen, zonder te weten waar ik precies op hoopte. Het was alsof ik in de Hof van Eden verkeerde, maar toch in afwachting was van de Messias.

Aan deze paradijselijke staat kwam een eind toen verschillende ontwikkelingen samenvielen. Op mijn twaalfde verruilde ik de knusse protestante dorpsschool, die nog geen honderd leerlingen had, voor een grijze katholieke blokkendoos in het dorp verderop, waar ik een van de dertienhonderd middelbare scholieren was. Het ongemak waarmee ik met mijn grote boekentas door de gangen van het gebouw zwierf, werd nog vergroot door lichamelijke veranderingen, die ik niet kon sturen en waarvan ik meende dat ze voor iedereen zichtbaar waren. Mijn moeder was toen al vertrokken. Thuis zat ik op mijn kamer en las. Mijn geloof dat ik de situatie in Amerika nog ten goede kon keren was ik kwijt, maar met een verbeten ijver bracht ik iedere schending van elk met de Indianen gesloten verdrag in kaart, in de vage veronderstelling eens de Amerikaanse autoriteiten ter verantwoording te kunnen roepen. En ik legde iedere gulden opzij, om later Amerikaans grondgebied te kunnen kopen en aan de oorspronkelijke bewoners terug te geven. Ik had gelezen dat ook de filmster Marlon Brando dat had gedaan en ik schreef hem een bedankbrief, waarop ik tot mijn verontwaardiging geen reactie kreeg. Mijn moeder had me nog geholpen met de brief. Het was een van de laatste dingen die zij voor mij deed, want nu de verbouwing zo goed als voltooid was, werd ook pijnlijk duidelijk hoe weinig mijn ouders elkaar te vertellen hadden. Ruzie werd er niet gemaakt, maar de onuitgesproken verwijten die in de woonkamer bijna tastbaar rondcirkelden, tot aan het hoge plafond, waren voor mij een reden te meer de afzondering van mijn kamer te zoeken. Bij een van de laatste klussen, het in cultuur brengen van de tuin, waarbij de brandnetels plaats moesten maken voor een gazon, legde mijn moeder het aan met de tuinman. Nog voor het grasveld voltooid was, waren zij met de noorderzon vertrokken. Het laatste stuk grond bleef braak liggen, tot het weer overwoekerd was met brandnetels.

*

Lees tips van Rutger over hoe je de wedstrijd wint. En lees zijn winnende verhaal.

Of zelf meedoen met de Debutantenschrijfwedstrijd 2017-2018.

Ervaring van cursist Rutger Heringa

Podium / 15 maart 2016

Hoe is het nu met Rutger Heringa, winnaar Debutantenschrijfwedstrijd 2015 ?

Verdieping / 11 november 2017

Kort verhaal: Afscheid van Dweezil

Podium / 4 februari 2016