‘Hostie’: kort verhaal van Kimberly Krul

Kimberly Krul (31 jaar) studeerde Theater-, Film- en Televisie Wetenschap op de Universiteit Utrecht. Verzint, vertelt en schrijft verhalen sinds ze klein was. Later maakte ze ook theaterteksten, die een podium vonden bij o.a. Amsterdam Fringe Festival en locatietheaterfestival Spots op West in België. Als dramaturg heeft ze samengewerkt met o.a. de Tekstsmederij, Het NUT en theatermaker Art-Jan de Vries. Tegenwoordig is ze parttime verandermanager bij de overheid en schrijft ze als zzp’er teksten. Afgelopen zomer werd ze samen met twintig andere schrijftalenten geselecteerd voor de Lage Landen Schrijfweek van Editio.

 

 

 

Hostie 

door Kimberly Krul

Ik weet nog goed hoe ik me voelde toen ik haar voor het eerst zag. Gefascineerd maar ook een beetje misselijk. Het roze, gerimpelde vel zoals een oude balzak bungelend onder haar kin. Die zwarte ogen en het dronken gereutel uit haar keel. Rechtsreeks uit de hel, dacht ik. Maria had de demon gevonden in het Blakend bos en meegenomen, vertelde iedereen dat ze van haar was, maar ik vertrouwde het niet. Hoe kun je zoiets nou in huis nemen? 

Het verhaal van Maria was al gauw hét gesprek in het dorp. De Ouderen zijn diezelfde avond nog naar Maria’s hut gegaan om Christie, zoals ze het gerimpelde geval inmiddels liefkozend genoemd had, van dichtbij te bekijken. Toen het hele dorp de volgende ochtend bij elkaar geroepen werd trok ik gauw mijn beige kleed aan en rende blootvoets naar het plein. In de menigte zocht ik mijn broer. Hij was lang dus niet moeilijk te vinden, hij leunde nonchalant tegen de waterput toen hij mij zag en wenkte. 

‘Eva, je hebt echt wat gemist.’ Zei hij breed lachend. ‘Die ouwe knarren zijn helemaal gek geworden.’ 

Ik duwde mezelf omhoog op mijn tenen om te zien wat er midden op het plein gebeurde. Maria stond zelfgenoegzaam naast de Zuil van Hostie. Dit keer lag er geen geit ten offer, maar stond Christie gehuld in een witte doek triomfantelijk de menigte toe te lallen, haar afgrijselijke gewauwel weerkaatste tegen de kerk en over de mompelende menigte. De drie Ouderen hadden hun ceremoniële gewaden aangetrokken, ik fronste mijn wenkbrauwen. 

‘Ze hebben net dat geval naar de zuil gedragen. Is het niet het lelijkste schepsel dat je ooit hebt gezien?’ Mijn broer lachte smakelijk. Niet lang daarna startten de Ouderen met hun preek. Ik voelde mijn broers sterke armen onder mijn oksels en werd bovenop de put gezet. 

‘Lieve leden van de gemeenschap. Dank allen voor uw komst. Naast ons ziet u Zuster Maria en haar Christie. Velen van u zijn nieuwsgierig naar het voorval van gisteren. Wat gister gebeurd is, is iets waar wij reikhalzend naar uit hebben gekeken. Een paar dagen geleden kwamen wij Ouderen bij elkaar en bespraken wij onze dromen, zoals we wel vaker doen. Vreemd genoeg bleken wij allemaal een soortgelijke droom gehad te hebben. Deze droom vertelde ons dat wij allen verrast zouden worden door de profeet!’ Er klonk geroezemoes. ‘Onze profeet zou zich aan ons presenteren in een voor ons nog onbekende vorm. Toen we Christie zagen wisten we meteen wat ze was.’ 

Er viel een stilte en ik keek met grote ogen naar mijn broer, die nog steeds breed glimlachend over de menigte heen keek. 

‘Dames en heren, voor u staat Christie, heilig is haar naam, de profeet waarop wij hebben gewacht. Zij zal ons verlossen, ons land weer vruchtbaar maken en onze buiken vullen!’ 

Er klonk applaus. Ik keek om mij heen, vol ongeloof. Mijn broer klapte sarcastisch mee. 

‘Kom Eefje, laten we deze gekkies achterlaten met hun profeet,’ hij zei het tussen haakjes. We renden het dorp uit, weg van de inmiddels jubelende menigte, naar de heuvel achter ons huis. De zon brandend in onze nek. Ik veegde zweet van mijn voorhoofd en keek ver voorbij de horizon over de grijze vlakte vol scheuren, de groengele grens lag maar een paar meter bij ons vandaan. 

‘Adam, ik denk soms echt dat wij de enige normale mensen uit het dorp zijn.’ Zuchtte ik. 

‘Wel, Eefje. Ik vrees dat je gelijk hebt.’ 

‘Wat moeten we hier nou mee? Wat was dat ding?’ ik wees terug naar het dorp en voelde een knoop in mijn maag. ‘Heb jij weleens eerder zoiets gezien?’ 

Ik zag Adam even fronsen en nadenken. ‘Niet gezien, maar misschien wel eens over gehoord.’ 

‘Oja?’ zei ik nog naïef. ‘Wie heeft je daar over vertelt?’ 

Toen ik me omdraaide naar mijn zwijgende broer, herkende ik zijn blik en schudde hard mijn hoofd. 

‘Vergeet het maar.’ Ik maakte aanstalten om weg te lopen. 

‘Nee, Eef, wacht nou even. Luister.’ Hij greep me bij mijn schouders. ‘Ik weet dat je bang bent, maar dat hoeft echt niet. Je moet me vertrouwen.’ 

‘Nee, je bent een fucking hypocriet. Je gelooft niet in de Ouderen, maar je gelooft háár wel?’ ik spuugde de woorden uit. Mijn broer was helemaal idolaat van de enige persoon die ooit uit onze gemeenschap is gezet. Ze noemden haar de Bibliothecaris, het was haar taak de geschriften te bewaren. Geheel tegen de wens van de ouderen in was ze de geschriften gaan lezen. Stiekem vertelde ze de verhalen aan eenieder die wilde luisteren. Niemand wist of de verhalen echt waren, maar ze waren in ieder geval wonderbaarlijk en zodra de Ouderen er hoogte van kregen werd ze uit de gemeenschap gezet. Mijn nieuwsgierige en dwarse broer besloot dat dát het perfecte moment was om vrienden te worden met deze banneling. 

‘Eef, ik weet dat ik vaak stomme dingen doe,’ de gekscherende toon was uit zijn stem verdwenen, ‘maar vertrouw me alsjeblieft.’ 

‘Ik ben nog nooit zo ver buiten het dorp geweest.’ Gaf ik eerlijk toe. De ogen van mijn broer werden zo groot als schoteltjes. 

‘Echt niet?!’ riep hij vol verbaasd. Het was echt waar, maar ik gebruikte het ook een beetje om onder een ontmoeting met de Bibliothecaris uit te komen. Adam pakte mijn hand en sleurde me mee de groengele grens over. 

‘Het wordt tijd dat jij eens iets doet dat niet mag, kom op.’ 

~ Na de grijze vlakte kwamen de verkoolde velden waar we vroeger aardappelen en kool verbouwden. Verder dan dat was ik nooit geweest. Daarna kwam het Blakend bos, mistig en dor. Het rook er muf en ik rilde. Ondanks mijn protesten liep mijn broer stug en knarsend door. In de verte zag ik een opening met een grote omgevallen boom opdoemen. Tot mijn verbazing zag ik licht branden in de stam achter kleine ronde ramen. 

‘We zijn er.’ Hijgde mijn broer en stapte nog wat harder door, ik op een drafje erachteraan. De omgevallen boom was werkelijk een joekel, een uitgeholde fluitende kurkeik waar een volwassen man rechtop in kon staan. Mijn broer wilde net op de deur kloppen toen deze woest opengetrokken werd en een vuurroodharige vrouw in een zwartwit gewaad naar buiten kwam en mijn broers gezicht in haar handen nam. Ze had lange gele nagels. 

‘Adam, is ‘ie er? Is ‘ie er eindelijk?’ hijgde ze. 

‘Wie?’ 

‘De profeet natuurlijk!’ riep de Bibliothecaris. Met open mond staarde Adam en ik haar aan. 

‘J.. Ja. Ik denk het wel. De Ouderen spreken wel over de profeet.’ Stamelde Adam, zich bevrijdend uit haar greep. 

‘Ik wist het.’ De Bibliothecaris wierp haar armen in de lucht. ‘Ik heb het gedroomd.’ Toen ze mij zag riep ze geschokt: ‘Wie ben jij?’ ze stapte op me af en nam mijn gezicht in haar handen, die ijskoud aanvoelden. 

‘Dat is mijn kleine zusje Eva.’ Antwoordde Adam. Ze liet me niet los, bracht haar gezicht dichterbij. Haar adem smaakte naar maagzuur. 

‘Jij zat ook in de droom, meisje.’ Siste ze zacht, ‘Jij brengt ons terug naar de tuin-’ 

‘-kom op Nachash, je maakt haar bang.’ 

Ze liet me abrupt los en wenkte ons naar binnen. Ik keek mijn broer veelbetekenend aan, maar hij glimlachte bemoedigend en duwde me zachtjes naar binnen. 

‘De profeet is er. De profeet is er. De profeet is er.’ Nachash prevelde terwijl ze ons op een bank zette en vanuit een ketel op een haardvuur soep in kommen schonk. Ze pakte Adam bij zijn schouder. ‘Vertel, hoe ziet de profeet eruit?’ 

Adam vertelde haar over Christie, Maria en de Ouderen, ik at de soep die mijn zenuwen ontnam. 

‘Nachash, toen ik Christie zag moest ik denken aan een van je verhalen.’ Adam leunde gretig voorover. ‘Over die feestdag van vroeger. Kerst.’ 

Zonder iets te zeggen stond Nachash op en rommelde wat in een doos vol papieren. Ze haalde een stapel rechthoekige, glanzende papieren tevoorschijn en legde ze op tafel. Adam en ik stonden op. Op de vergeelde papieren stonden afbeeldingen van gevulde mensen aan grote, lange tafels. Glitters, juwelen, kleding gemaakt van stoffen die ik nog nooit eerder gezien had. En eten. Tafels vol met eten. ‘Vroeger vierden we Kerst.’ Vertelde Nachash, ‘Uitbundige feestdagen waarbij we de geboorte van de profeet vierden met een overdaad aan voedsel en drank. Zoveel eten dat de mensen het niet op konden en zelfs weggooiden.’ 

Ik staarde haar met grote ogen aan. 

‘De wereld zag er vroeger anders uit meisje.’ Sprak ze me toe. ‘Alles was groen, vruchtbaar, vol leven. Zien jullie wat er steeds midden op de tafel ligt? Herkennen jullie het?’ 

Adam en ik namen ieder een afbeelding. Ik zag een zilveren schaal met daarop een goudgele homp vlees, omringt door groenten, aardappelen en fruit. 

‘Het zijn de broers en zussen van Christie.’ Zei Nachash, terwijl ze wegliep. ‘De profeet is naar ons teruggekeerd in deze vorm, als een herinnering naar betere tijden. Een belofte.’ Ze begon met haar rug naar ons toe spullen in een knapzak te proppen. ‘Ik moet dit met mijn eigen ogen zien. Als het waar is wat jullie zeggen, rust ons een zware taak.’ Ze hield even in. ‘Vooral jou, Eva.’ Ze zei het zacht, zo zacht blijkbaar dat Adam het niet hoorde, want hij at van zijn soep. Toen ik opkeek naar Nachash was ze gestopt met inpakken en keek mij aan. Ik wist dat alleen ik haar kon horen toen ze sprak: ‘Luister goed, meisje. De Ouderen verspreiden veel leugens, ook over de profeet. Ze zullen haar verheerlijken, beschermen en mensen bij haar vandaan houden. Alleen zij spreken de taal van 

de profeet, zullen ze zeggen. Alleen zij kunnen de werkelijke reden van haar terugkeer doorgronden. Leugens. Ik zal je het échte verhaal vertellen.’ 

~ De tocht terug viel me zwaar. Het verhaal van Nachash speelde door mijn hoofd en ik zweefde ergens tussen ongeloof en daadkracht. Een wereld waarin de aarde vruchtbaar was, mensen geld hadden voor nieuwe kleding die ze één avond droegen, voedsel te over… ik kon er met mijn hoofd niet bij. Toch logen de afbeeldingen er niet om. Ik had het gezien. Ik voelde dat het waar was en begreep waarom Adam betoverd geraakt was door Nachash; wanneer ze sprak klonk de waarheid. 

De zon was ongemerkt achter een dik wolkendek verdwenen. Ongewoon voor de tijd van het jaar, maar het paste bij mijn gemoedstoestand. 

Toen we het dorp bereikte hoorde we opgewonden stemmen en wezen de mensen naar ons, of eigenlijk vooral naar Nachash. Ze hadden haar al tien jaar niet gezien. Op het midden van het plein zaten twaalf mensen op hun knieën voor de Zuil van Hostie te bidden. Hun gemompel kwam amper boven het geluid van Christie uit. Met de kennis van nu kon ik mijn ogen niet van haar afhouden, als gehypnotiseerd liep ik op haar af. Ik wist wat ik moest doen. In de verte hoorde ik Adam vragen wat ik ging doen, maar ik voelde dat Nachash hem tegen hield. Maria had zich inmiddels bij de biddende groep gevoegd, natuurlijk helemaal vooraan. Ik koos ervoor om langs haar heen te lopen en het opstapje naar de Zuil te beklimmen. 

‘Eva?’ ik negeerde Maria’s verbaasde stem. Gefixeerd op Christie reikte in de zak van mijn kleed, mijn hand omklemde het object dat Nachash aan me gegeven had. Voor mij fladderde Christie gespannen op maar ik greep haar voor ze weg kon komen. 

‘Eva, laat haar los!’ dit keer schreeuwde een van de Ouderen tegen me. Ik zag ze de kerk uithollen toen ik het mes uit mijn zak trok en richting de hemel wees. 

‘Vergeef me.’ 

Ik sneed in een vluchtige beweging de nek van Christie door en voelde haar warme bloed op mijn voeten. Op hetzelfde moment ontwaakte de biddende groep en sprong iedereen op. Niet om mijn daad, maar om een luid scheurend geluid dat zelfs mij verbaasde. Allen wierpen we onze blik richting de hemel die donkergrijs kleurde. Ik sloot mijn ogen en voelde de verlossing toen de eerste druppels mijn gezicht raakte.