Interview met Jos Versteegen: ‘Schrijf om de emotie heen’

In het najaar van 2016 verschenen Woon ik hier en Sonnetten voor Hanna: respectievelijk een nieuwe dichtbundel van Jos Versteegen en zijn vertaling van de gedichten van Hans Keilson. Wij vroegen Jos Versteegen naar zijn motivatie voor het schrijven en vertalen van poëzie en zijn beste schrijftips voor beginnende dichters.

Je nieuwe dichtbundel Woon ik hier is gebaseerd op gesprekken met 70- tot 90-jarigen. Vanwaar de keuze om vertellingen van ouderen in poëzie te gieten?

Ik houd van oude mensen. Dat is geen seksuele, maar een sociale voorkeur. Oude mensen hebben een verhaal. Als ze over vroeger vertellen kom ik als luisteraar terecht in tijden die ik zelf niet heb meegemaakt, bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog. Ik vind het boeiend om op die manier uit de eerste hand iets te horen van lang geleden.

Dat ik met oude mensen ben gaan praten over hun verleden, heeft te maken met het project Eenzame Uitvaart in Amsterdam, waaraan ik meewerk. Af en toe schrijf ik een gedicht over een totaal eenzame dode en die tekst lees ik dan voor bij de uitvaart. Het is lastig dat je soms maar weinig weet over de gestorvene. Op een dag schoot me te binnen: ik moet me actiever opstellen, ik moet naar mensen toe stappen om informatie over hun leven te krijgen, want dan wordt het gemakkelijker een gedicht over hen te schrijven. En of ze eenzaam zijn of niet, dat zien we dan wel. Ik heb gemerkt dat ouderen erg graag vertellen. Waarschijnlijk hebben ze vaak te weinig mensen om zich heen om eens flink los te gaan over hun verleden.

Wanneer ben je poëzie beginnen schrijven en waarom?

Ik ben (slechte) gedichten gaan schrijven in mijn puberteit, zoals bijna iedereen dat doet. Pas later ontdekte ik dat dichten ook een ambacht is: je kunt bijvoorbeeld rijm en metrum (maat, zoals in de muziek) gebruiken, wat veel extra charme geeft aan een tekst. Toen ik op die manier ging schrijven, kreeg ik als dichter vaste grond onder de voeten. Ik vond het leuk en spannend om ‘in de vorm’ te schrijven. Eigenlijk maak je het jezelf dan niet makkelijk, terwijl het resultaat eruitziet alsof het allemaal geen moeite heeft gekost.

In Sonnetten voor Hanna heb je het werk van Hans Keilson vertaald. Wat sprak je zo aan in zijn werk dat je de behoefte voelde om het te gaan vertalen?

Ik ben bevriend met de weduwe van Hans Keilson. Zij vroeg mij of ik de sonnetten wilde vertalen, omdat ze dacht dat ik dat kon. Het was wat je noemt een uitdaging. Ik heb vaak gedacht dat het niet zou lukken. Bij het vertalen van een sonnet ben je met handen en voeten gebonden: je moet rijm en metrum gebruiken, je moet je houden aan de regellengte in het oorspronkelijke gedicht, je wilt de zinsconstructies ongeveer handhaven en je moet uiteraard ook de inhoud weergeven. Bijna niet te doen en daarom juist zo spannend. Het vertalen van Sonnetten voor Hanna is een groot avontuur geweest. En het zijn teksten met een dramatische geschiedenis. Ze zijn geschreven door een Joodse man voor een Joodse geliefde in de onderduik, in 1944. Alle twee waren ze in die tijd in levensgevaar. Als extra complicerende factor had de man, dus Hans Keilson, ook nog eens een vaste vriendin en een jong kind in de tijd dat hij verliefd werd op Hanna. Kortom: ook in puur ‘menselijk’ opzicht waren de sonnetten interessant.

Je begeleidt schrijfcursussen bij Editio. Wat zijn de grootste struikelblokken van cursisten? En hoe tracht je hen daar overheen te helpen?

Een struikelblok is, dat mensen in een gedicht te veel aandacht besteden aan de emotie en te weinig aan alles om de emotie heen. Ik bedoel: beschrijven is belangrijk. Feiten noemen en de lezer beelden voor ogen toveren. Als je schrijft: ‘Henk voelde zich verdrietig’, krijgt de lezer geen beeld van wat er met Henk aan de hand is. Maar als je heel nauwkeurig probeert te beschrijven hoe die persoon eruitziet (ogen, haren, kleren) en als je ook aandacht besteedt aan de plek waar hij woont (bijvoorbeeld een kamer), dan geef je wél een beeld. De lezer gaat als het ware iets zien. Als die beelden scherp genoeg zijn, kan de lezer raden hoe Henk zich voelt. Van beschrijvende details gaat een suggestieve werking uit: het is belangrijk om je dat als dichter te realiseren. Je kunt emoties oproepen door alleen maar te beschrijven.

In de poëziecursus van Editio probeer ik in mijn commentaar te wijzen op het belang van details. Ik geef voorbeelden. Als iemand schrijft: ‘Zij droeg een kleurige jurk’, zeg ik: benoem die kleuren, dus rood, geel, groen – wat je maar wilt. Als de kleuren licht en fel zijn, gaat er iets vrolijks van uit, dus dan hangt er vanzelf al een bepaalde sfeer rond die persoon. Anders gezegd: dan is er een suggestie van opgewektheid.

Verder zou ik graag zien dat cursisten een metrum leren gebruiken. Zoals ik al zei: dat is hetzelfde als de maat in de muziek. Wie een metrum gebruikt, maakt zijn teksten muzikaler. Voor sommigen is het metrum iets lastigs en weerbarstigs, anderen leren het verrassend snel. Het zal wel een kwestie van aanleg zijn. Ik adviseer om als oefening metrische gedichten te lezen, dus om te kijken ‘hoe anderen het doen’. En ik breng soms kleine wijzigingen aan in dichtregels van cursisten, zodat die regels metrisch worden.

Interview met tutor Wim de Jong

Verdieping / 27 september 2015

Interview met tutor Joris van Casteren

Verdieping / 16 oktober 2015

Interview: Pauline Slot

Verdieping / 29 april 2016