Kort verhaal van ex-cursist Jeroen van der Horst: Genadeloos

Jeroen van der Horst is tropisch bosbouwkundige en werkt voor projecten in afgelegen gebieden. Na zijn verblijf in Latijns-Amerika en Afrika is hij nu in de Centrale Hooglanden van Vietnam beland. De inspiratie voor zijn verhalen komt voort uit de ontmoetingen met de lokale bevolking en de belevenissen in het regenwoud. Jeroen volgde bij Editio Non-Fictie 1, Non-Fictie 2 en Fictie 4.

*

Genadeloos

‘Ze zitten er nog. Verborgen dat wel. Je moet goed zoeken.’
Pedro haalt een ontmoeting met de jaguar aan en ik, met het schriftje op schoot, noteer driftig. Een machtig roofdier, één en al spier. Net als hij uit de doeken doet hoe ongrijpbaar-ie is, stormen zijn kinderen de veranda op. Drie verschrikte snoetjes verschijnen aan het tafelblad. De verstokte jager zegt geërgerd dat ze ons niet moeten storen, dat is onbeleefd, maar de jongste roept uit: ‘Papa! Don Pablo en Suyapa zijn dood. Ze zitten helemaal onder het bloed.’ Pedro aarzelt geen seconde. We haasten ons over een smal pad langs lemen hutten en uit de kluiten gewassen cactusvijgen. Aan de andere kant van het gehucht is een groep dorpelingen samengeschoold. De menigte van bedroefde vrouwen en mannen wijkt uiteen als we arriveren. In het rulle zand ligt een meisje van een jaar of tien in een verkrampte houding. Ze is vreselijk toegetakeld aan haar gezicht en armen. Op de plaats van haar wang is nu een gapend gat. Even verderop treffen we haar levenloze vader aan: de darmen hangen in trossen uit zijn lijf. Ik probeer niet te kokhalzen.

Gisterenmiddag was ik in Lempira aangekomen, het onherbergzame grensgebied van Honduras met El Salvador. Het project waar ik stage liep, vroeg me om de kansen voor de natuur in de regio te onderzoeken: er zouden nog enkele zeldzame katachtigen rondlopen. In mijn hand hield ik een lijst met afspraken met dorpelingen die ik met een lokale gids zou bezoeken. Maar toen de laatste bus me had afgezet in een onbeduidend plaatsje, stond niemand me op te wachten.
Ik nam een kamer in een groezelig pension en zocht in de avond een kroeg op voor vertier. Aan de toog hing enkel een gerimpelde stamgast met een cowboyhoed op. Hij bood me een glas guaro aan en vroeg naar de reden van mijn komst.
‘Ik breng het dierenleven van deze regio in kaart’, zei ik.
‘Morgenochtend heb ik een ontmoeting met een jager in Repastaderos.’
Dat was nog wel een eindje lopen, bekende hij. Zeker drie uur ploeteren door een donker woud. Alhoewel ik de weg naar Repastaderos niet kon missen: er was maar één kronkelig muilezelpad. Het tweede glas guaro vergezelde hij van een waarschuwing: ‘Als je een waterbron tegenkomt, gringo, stop dan niet, maar loop door zonder om te kijken. Er huist daar een ciguanaba.’ Ik staarde hem aan, probeerde de betekenis van de lokale taal te doorgronden. Bedoelde hij soms een jaguar?  

De omstanders voeren opgewonden overleg. Machetes en geweren worden erbij gehaald, evenals een bos touw. Pedro vraagt of ik ‘m wil volgen. In alle commotie loop ik blindelings achter hem aan. Met een man of tien kammen we het struikgewas rond de hutten uit. Het is me nog steeds onduidelijk wat er zich heeft afgespeeld; geen van de dorpelingen neemt de tijd om me het voorval uit te leggen. Zijn don Pablo en Suyapa aangevallen door roofdieren? Heeft een bende gewetenloze overvallers toegeslagen? Gezien de verminkingen moet de moordpartij met afschuwelijke krachten gepaard zijn gegaan.

‘Een jaguar?’ De gerimpelde cowboy in de kroeg keek me verwonderd aan. Hij nam een teug van de guaro en schudde het hoofd. ‘De ciguanaba is een kwade geest, hombre! Een vrouwenfiguur die bij de bron d’r lange haar kamt. Je denkt: wat een lekker wijf! Maar als ze zich omdraait, kijk je recht in de ogen van de Duivel.’
Ik moest me inhouden om niet in de lach te schieten.
‘En wat dan?’
‘Die geest kruipt in je. Zelf nadenken is er niet meer bij. Je luistert alleen nog maar naar de stem van Het Kwaad.’
Volgens hem had het grensgebied geregeld te kampen met dorpelingen die bezeten raakten. Weduwnaars en overspelige mannen werden het slachtoffer van hun lusten en konden de mooie verschijning bij de bron niet weerstaan. ‘Ze doen daarna de gekste dingen’, wist hij.
Dorpelingen die boze stemmen horen? Typische gevallen van schizofrenie. Maar ik wilde mijn drinkebroeder niet voor het hoofd stoten. Bovendien knikte de kroegbaas, een beer van een kerel, instemmend vanachter de toog.  

De zoektocht in het dorp levert niets op en verplaatst zich naar het aangrenzende woud. We worstelen ons langs woekerend onkruid en doornig struikgewas. De vegetatie wordt allengs dichter en de bomen grilliger.
Tot ik water hoor kletteren. De modderige bodem maakt sporen zichtbaar. Pootafdrukken van een katachtige. Een jaguar, schiet het door me heen. Maar de mannen negeren de prenten en wijzen verontrustend op het profiel van een paar schoenen.
‘We moeten snel zijn’, zegt Pedro, terwijl hij z’n jachtgeweer van de schouder haalt. Op zijn aanwijzen waaiert de groep in alle richtingen uiteen. In de tijd die we nodig hebben om de bron te bereiken, worden mijn gedachten gegijzeld door angst. Een stem dwingt me te geloven dat er daar werkelijk een bende misdadigers in een hinderlaag ligt. Of tenminste een furieus roofdier. Het komt niet eens bij me op dat we na onze omsingeling niets meer aantreffen dan een rimpelloze plas water.

Toch schrik ik van de persoon die met de rug naar ons toe aan de waterkant staat. Een kleine, magere man met een kale plek op zijn kruin is hardnekkig iets aan het schrobben. ‘Dat is Pepe’, fluistert Pedro nog voordat hij van het touw een lasso maakt en dat van dichtbij over ‘m heen weet te trekken.
Pepe biedt geen weerstand. Hij laat het voorwerp pardoes uit zijn handen in de bron vallen. Eén van de mannen vist het op: ‘t is een sikkelvormig kapmes.
Met de geboeide Pepe keren we terug naar het Repastaderos. De menigte confronteert hem met de afschuw, maar de grijsaard reageert kil.
‘Dat was ik niet’, bekent zijn alter-ego.
Ik bekijk zijn iele postuur en zijn pezige armen en bedenk me dat hij tot onmogelijk tot zo’n slachting in staat is geweest.
Een dorpeling wordt erop uitgestuurd om de militaire politie te halen. Ondertussen praat Pedro me bij. Pepe is de buurman van don Pablo en zijn dochter Suyapa. Hij was een jaar geleden de ciguanaba bij de bron tegen het lijf gelopen en zou sindsdien zijn doorgedraaid. Ze hadden nog geprobeerd om Het Kwaad uit hem te drijven door de arme drommel te schoppen en te slaan. Maar Pepe ging telkens weer terug naar de bron.
‘En nu heeft de Duivel twee levens van ons afgenomen.’  
Terwijl de lijken van don Pablo en Suyapa nog in het zand liggen in afwachting van de komst van de militaire politie, bereiden de dorpelingen van Repastaderos een rouwceremonie voor. Er worden bloemen neergelegd, kruistekens geslagen en tranen vergoten. Een van de vrouwen knielt bij het meisje en vouwt d’r handen. Het Kwaad mag het gehucht niet verder bezoedelen.  

Als ik mijn hoofd wegdraai van zoveel leed, vindt mijn blik de geboeide Pepe in de schaduw van een mangoboom. Hij zit daar gehurkt, het lichaam ineengekrompen. Ook een hoopje ellende. Maar alsof hij mijn aandacht voelt, zo richt hij zich plotseling op en kijkt mij strak aan. Zijn ogen glimmen.

*

 

 

 

 

Illustratie: Jip van Toorn

Kort verhaal van Bart Kuipers: Stijfkop

Podium / 13 juli 2017

Ultrakort verhaal van schrijftalent Walter Koppe

Podium / 23 mei 2017

Blog Tamara Baars: Rouwen & Schrijven I t/m III

Podium / 6 juli 2017