Kort verhaal van ex-cursist Ilse Van der Hasselt: Kamerplant

Ilse Van der Hasselt (1976) woont en werkt in Brussel. Ze studeerde talen en literatuur. Ze volgde verschillende schrijfopleidingen, waaronder biografisch schrijven 1 en 2 bij Editio. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman.

*

Kamerplant

Een ziekenhuiskamer met vier bedden. Ik lig in een van de bedden. Aan de overkant van de kamer ligt een oudere dame, een nauwelijks zichtbaar hoopje onder een berg dekens. Ik heb een acute blindedarmontsteking en lig nu al dagen aan een baxter met antibiotica die om een of andere reden niet aanslaan. Moe wou de dokter niet bellen omdat het weekend was.
‘Het is maar wat buikpijn,’ zei ze ‘Wacht tot maandag en ga dan zelf naar de dokter, dat kost minder dan in het weekend een huisbezoek te betalen.’ Als ik er niet mee gedreigd had zelf een ambulance te bellen dan had ze me nooit naar het ziekenhuis gebracht.
Va komt binnen in mijn ziekenhuiskamer. Hij is netjes gewassen en geschoren. Het is de eerste keer in weken dat ik hem zie. Hij kijkt wat rond en gaat ten slotte rustig op een stoel bij mijn bed zitten.
‘Ja ja,’ zegt hij.
De rest van het gesprek verloopt in stilte. De kamergenote knikt vanuit haar bed goedkeurend naar mij. We luisteren naar het gestommel op de gang, het gezoem van allerlei apparaten. Va kijkt uit het raam, ik doezel wat weg; ik ben nog niet helder genoeg om te lezen. Plots klinkt er een luide stem in de gang. We kijken elkaar aan. Va vloekt binnensmonds en springt recht van zijn stoel. Tante Tess komt met veel trammelant de kamer binnen. Als ze va ziet, valt ze meteen stil.
‘Ha, zijt gij hier ook?’ Ze kijkt hem minachtend aan. Va antwoordt niet.
‘Dag Elske, hoe is het met u?’ Ze wacht niet op een antwoord. Ze zet een pot met een plant erin op het nachttafeltje en omhelst me. De ene vraag na de andere. Tak, en tak, en tak. Haar stem schettert en vult de ruimte rond mijn bed, de hele kamer. Een politieverhoor is er niets bij. Ik ben suf van de medicatie en de hoge koorts, maar dat schijnt tante Tess te ontgaan.
‘Wat ligt ge hier nu toch zielig te liggen, lach eens!’  Wat er dan te lachen valt, vraag ik.
Maar ze ratelt al verder: ‘Ik ben deze week nog op ziekenbezoek geweest bij een jongen die iets veel ergers heeft dan gij: been gebroken, gevallen van een paard, been opgetrokken aan katrol, al weken in het ziekenhuis. Wel, die zit de hele tijd mopjes te tappen met de verpleegsters. Neem daar eens een voorbeeld aan.’ De neus van tante Tess ziet een beetje rood. Eigenlijk ziet ze er helemaal te rood uit voor de tijd van het jaar; de tijd van het verbranden is immers nog niet aangebroken. De hele uitleg heeft haar buiten adem gebracht.
Va mompelt iets over met rust laten. Tante Tess kijkt naar va die nog steeds aan de andere kant van het bed staat. En dan barst het onweer los. Haar tong is vlijmscherp, haar woorden hakken genadeloos. Va sluit zijn ogen en laat het over zich heen komen. Minutenlang gaat ze tekeer, haar stem steeds meer verheffend, haar gezicht steeds roder aanlopend, tot ze staat te tieren.
‘Gij maakt onze familie te schande! Gij hebt de ganse boerderij gekregen en zie wat ge ervan bakt! En zeggen dat onze pa zo hard gewerkt heeft om er iets van te maken. Hij moest het eens weten, onze pa. Hij zou zich omdraaien in zijn graf. En ons ma! Hebt ge al eens nagedacht wat dat met ons ma doet, dat gij haar zo te schande maakt? Als ze iets aan haar hart krijgt dan hebt gij dat op uw geweten!’
De wijsvinger van tante Tess wijst krom naar va.
De dame in het bed naast me doet alsof ze slaapt. Uiteindelijk stapt va op tante Tess af en beveelt haar ermee te stoppen. Maar tante Tess weet van geen ophouden. Ze schreeuwt en spuwt en klauwt en krabt naar va. Het is dat ik gisteren met mijn klikken en klakken, met baxter en de hele santenkraam, op de grond ben gestort toen ik uit mijn bed wilde komen, of ik sprong zelf tussen hen in. Intussen is de verpleging daar.
‘Wat is dat hier allemaal?’ Ze duwen va en tante Tess hardhandig de kamer uit. De dame naast me opent voorzichtig haar ogen en haalt haar schouders op.
‘’t Is overal iets,’ zegt ze.
Ik kijk naar de kamerplant die nog op het nachtkastje staat. Met één klap veeg ik hem eraf. Met een doffe plof valt hij op de grond.

*

Kort verhaal van ex-cursist Jeroen van der Horst: Genadeloos

Podium / 13 juli 2017

Illustratie: Jip van Toorn

Kort verhaal van Bart Kuipers: Stijfkop

Podium / 13 juli 2017

Ultrakort verhaal van schrijftalent Walter Koppe

Podium / 23 mei 2017